Ik had me voorgesteld regelmatig over taal te zullen schrijven, omdat dit onderwerp me interesseert. Ik houd van mooi en zorgvuldig taalgebruik en erger me aan taalfouten.
Tot mijn verbazing ontdekte ik dat er veel blogs bestaan die zich specialiseren in het signaleren en bekritiseren van incorrect taalgebruik. Ik ontdekte dat deze bloggers ook wel taalpolitie, of erger nog: taalnazi’s worden genoemd.
Het was wonderlijk te ontdekken dat veel mensen zich kennelijk zo ergeren als ze constateren dat tegen de regels van de taal wordt gezondigd dat ze bereid zijn er veel tijd in te steken om de zondaars aan het kruis te nagelen. Grappig genoeg maken zij in hun woede soms dan ook weer taalfouten, waar anderen dan weer honend de vloer mee aanvegen. Er bestaat zelfs een term voor dit fenomeen: Muphry’s law (dus niet: Murphy’s)*.
Ik besloot dat ik hier niet bij wilde horen. Ik voelde me aangesproken door een artikel in de Huffington Post, waarin de schrijver ons voorhoudt dat taalregels aan verandering onderhevig zijn. Wat vroeger goed was is nu fout en wellicht zal wat we nu schrijven in de toekomst anders geformuleerd moeten worden.
Ik publiceer wel
Het spreekt voor zich dat ik probeer zo min mogelijk fouten te maken. Ik stel me op het standpunt dat eenieder die publiceert (en zijn schrijfsels dus niet in de bureaula laat liggen) verplicht is zijn tekst te controleren. Dit moet hij doen uit respect voor zijn lezers en omdat hij serieus genomen wil worden. Als ik spellingsfouten zie, of constateer dat iemand zondigt tegen de regels van de grammatica vraag ik me af hoe het gesteld is met de inhoud van de tekst. Als iemand geen taalkundige zorgvuldigheid betracht, hoe zuiver is dan zijn inhoudelijke redenering? Ik ben me ervan bewust dat het voor veel mensen niet makkelijk is een foutloze tekst te produceren. Maar: als je niet precies weet hoe een woord gespeld moet worden krijg je veel hulp van de tekstverwerker. Er verschijnt een rood kartellijntje onder woorden die anders gespeld moeten worden, of die de tekstverwerker niet kent (in dit stukje staan ze tot nu toe onder bloggers en Murphy’s). Het zou voor veel mensen een zegen zijn als Word je ook te hulp zou schieten als je een werkwoord verkeerd vervoegt, maar zover is de techniek nog niet. Het blijft dus worstelen met die vermaledijde d’s en t’s.
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik de spellingcontrole van mijn tekstverwerker een zegen vind. De eerste keer dat ik welgemoed meedeed aan het Nationaal Dictee werd ik wreed geconfronteerd met de vele valkuilen in onze taal. Ik maakte veel fouten…
Grammatica vind ik niet moeilijk: die is bijna altijd consequent en logisch. Ik hoef die kennis meestal echter niet bewust te gebruiken als ik schrijf, vaak gaat het vanzelf goed. Daarnaast ben ik toegerust met een alarmbelletje dat tijdens het lezen gaat rinkelen als ik een fout tegenkom.
Alarmbelletje
Hoe komt het dat sommige mensen het meteen zien als er een fout staat? Waarom blijft de werkwoordspelling voor anderen een groot mysterie? In mijn ervaring is scholing belangrijk: als je het vroeger op school goed geleerd hebt maak je weinig fouten. Ik ken echter hooggeschoolde mensen die dikke fouten maken. Ik vraag me ook wel eens af of het te maken heeft met het vermogen logisch te denken. Als je de anologie-methode correct toepast (het is hij wordt omdat het ook is: hij loopt) maak je met de persoonsvorm geen fouten meer. Toch zijn er echte bèta’s die dit niet kunnen. Heeft het te maken met het woordbeeld? Hij loopd oogt volkomen verkeerd, net als hij heeft gefietsd.
Ik denk dat mensen die gezegend zijn met een alarmbelletje verstand hebben van grammatica: zij zien in één oogopslag wat de functie van een woord is in de zin. Is het de persoonsvorm? Of is het een voltooid deelwoord? Zij worden geholpen door hun kennis van de Nederlandse zinsbouw: de persoonsvorm is altijd het tweede, soms het eerste zinsdeel, en staat dus altijd relatief vooraan in de zin. Een voltooid deelwoord staat meestal achteraan. De regels van ’t kofschip zijn zo goed verankerd dat hun ogen bij het lezen blijven haken als ze een d ontwaren op de plek waar volgens het kofschip een t had moeten staan (verscheepd) of andersom (gepaart). Dit wordt meestal aangeduid met de term taalgevoel. (Je hebt het of je hebt het niet…)
Soms werkt het alarmbelletje niet, of gaat het ten onrechte af. Mijn ervaring is, dat dit gebeurt wanneer er sprake is van tweeledigheid of onterechte analogie (als woorden maar één letter verschillen):
- Een woord ziet eruit als een voltooid deelwoord maar fungeert als persoonsvorm (veroordeelt, beschermt), of andersom
- Gedijdt lijkt goed (naar analogie met lijdt), maar omdat er in de infinitief geen d voorkomt (gedijen) is de correcte vorm gedijt.
- Hij wint is goed, hij windt ook (in: hij windt er geen doekjes om)
- Let wel even op welk werkwoord je wil gebruiken (in de Volkskrant las ik: “baadt het niet, het schaadt ook niet”).
Het gaat weleens mis
De oplettende bloglezer heeft natuurlijk al door waar deze lange inleiding op uitdraait: het is een omstandige uitleg van de omstandigheden waaronder het mogelijk was dat er een dikke taalfout in een van mijn berichten stond. Mijn taalgevoelige zus (nee, geen onderdeel van de taalpolitie) maakte mij er (toch wel enigszins triomfantelijk) op attent.
In mijn beroep doen we vaak aan planning. Als dat gebeurd is vertellen we elkaar dat alles goed gepland is. Ik schreef dat er nieuwe plantjes gepland moesten worden, maar ik bedoelde natuurlijk geplant. Plannen en planten, het scheelt maar één letter.
Ik denk dat mijn alarmbelletje even stuk was ……
* Lees dit artikel in HP-de Tijd
Over de terminologie: dit artikel in “Onze Taal”