Ik heb besloten er een sport van te maken zoveel mogelijk boeken van Simon Carmiggelt op de kop te tikken, maar alleen in tweedehands boekenwinkels. Het is leuk om een doel te hebben als je daar rondsnuffelt, er is natuurlijk geen kunst aan ze nieuw aan te schaffen (vooropgesteld dat ze nog in druk zijn!), of via Marktplaats.
Op deze manier kan ik het ook met lezen een beetje bijhouden: er is niets aan als je tegen een grote stapel boeken zit aan te kijken die allemaal gelezen moeten worden.
We praten wel over een meerjarenplan: Carmiggelt heeft meer dan 300 titels op zijn naam staan…..
Deze heb ik al:
Fluiten in het donker
Allemaal onzin
Een stoet van dwergen
Spijbelen
Carmiggelt gedundrukt
Ik lees nu elke dag een paar verhaaltjes (kronkels) van Carmiggelt. Ik sta versteld van zijn mooie taal en heb regelmatig de aanvechting zinnen of woorden aan te strepen. Hij zet heel trefzeker types neer en geeft tussen de regels vaak een mild oordeel. Hij beschikt over veel mededogen en begrip.
..zijn broeder stond even stil om mij aan te kijken met de pijnlijke lach, die een kind soms vertoont als het op het potje zit te drukken.
Ik sta versteld van de prachtige beelden die Carmiggelt in zijn verhalen oproept. Hij portretteert zijn karakters feilloos met behulp van prachtig gekozen omschrijvingen. Zijn taal is echter allerminst tijdloos. Je bent je er voortdurend van bewust dat zijn verhalen minstens vijftig jaar geleden geschreven zijn.
Enerzijds geniet je van zijn prachtig taalgebruik, anderzijds verbaas je je erover dat het zo gedateerd is. Het is ondenkbaar dat een columnist vandaag de dag zo zou schrijven, hij zou ook volstrekt niet meer door zijn lezers begrepen worden.
Zij was een zeer grote dame van zowat dertig jaar. Ik gaf haar beleefd de hand die zij ongewoon krachtig drukte, mij vorsend opnemend, als had ik op een annonce gereflecteerd.
Wie Carmiggelt leest realiseert zich dat de tijd niet heeft stilgestaan. Je komt voortdurend woorden en constructies tegen die je nooit in een eigentijdse gedrukte tekst zal aantreffen.
(Als Carmiggelt gebruik had gemaakt van de uitdrukking in de zin hierboven, dan zou hij ongetwijfeld de laatste twee woorden hebben omgedraaid).
Hij gebruikte ook meer leestekens dan tegenwoordig gebruikelijk is.
Carmiggelt was een groot stilist, hij beschikte over een enorme woordenschat en ging er kennelijk van uit dat zijn lezerspubliek op de hoogte was van de betekenis van de moeilijke woorden die hij gebruikte. Dit terwijl hij schreef voor het Parool, bepaald geen krant die uitsluitend door intellectuelen werd gelezen.
Het jongmens in kwestie slaagde er jarenlang iedere morgen in, iets te vinden waarover hij in het avondblad kon schertsen, maar al doende werd hij krom van de zorg. Zijn geest begon te gelijken op een slechtbeklant winkeltje, welks eigenaar met ieder kwartje dat hij ontvangt dadelijk naar buiten snelt om weer wat noodzakelijke levensmiddelen te kopen. Als die journalist ook maar een glimpje van een vrolijke inval had, sprong hij ermee naar zijn schrijfbureau, teneinde die snakerij vast te leggen, voor hij ‘m vergeten was.
Ik heb uit één kort verhaaltje (amper drie bladzijden) de woorden en constructies gelicht die een gemiddelde lezer anno 2016 waarschijnlijk archaïsch aandoen. (Dit nog los van de onderwerpskeuze: het kan haast niet anders of de meeste lezers in 1946 gingen wel eens naar een toneelvoorstelling en lazen theaterkritieken).
Moet ge hem opsluiten | Carmiggelt maakt hiermee duidelijk dat hier niet de lezer bedoeld wordt. |
Potsierlijk | Wie kent deze woorden nog? |
Zotskap | |
Die zich niet eens zelf schminken kan | We zouden de werkwoorden nu in een andere volgorde zetten. |
De toneelbeschouwing, hij heeft haar zelf geschreven | Beschouwing is inderdaad vrouwelijk.
Tegenwoordig doet bijna niemand meer moeite het geslacht van een woord te achterhalen, alles wordt mannelijk. |
Lies kon de rol niet áán | Twee streepjes op aan, je ziet dergelijke hulp-leestekens bijna nooit meer. |
Ze hebben hun bekomst | Verouderd. |
Het Opperwezen | Wordt nooit meer gebruikt. |
Waarin geen verandering komen moet | Woordvolgorde. |
De toneelspeler beruste | Deze werkwoordsvorm (in de betekenis van: “Je moet er in berusten”) wordt nooit meer gebruikt (alleen in recepten: men neme …) |
Zolang hij u die mening niet mededeelt | Mooi, maar verouderd |
Ge kunt toch niet elke dag een manifest aanplakken, waarin ge verklaart: zo en zo bén ik, ieder die er anders over denkt vergist zich en wordt uitgenodigd zich te vervoegen op mijn kantoor, teneinde mijn argumenten aan te horen? Neen, dat gaat niet. | Ge, bén, vervoegen, teneinde, neen. |
We hebben allen te maken met de keien, die men ons naar het hoofd werpt, maar staan, formeel, buiten die, welke men nog achter de rug houdt. | Werpt, kommagebruik, die welke. |
De glimlach die ons, als een practische zevende sluier, voor de monden hangt. | Beeldspraak: wat is een zevende sluier? |
(Blz 133-136 van Word nooit criticus uit Allemaal onzin).
Ik blijf de prachtige verhalen lezen, ik blijf genieten van het mooie taalgebruik en probeer niet al te nostalgisch te zijn. De enige emotie waarop ik mezelf af en toe betrap is een gevoel van gemis: als ik hedendaags proza lees zal het niet snel gebeuren dat ik een alinea herlees omdat ik een fraaie formulering of een mooi beeld tegenkwam.
Zelfs goede columnisten zoals Sylvia Witteman kunnen niet tippen aan de meester.
Lees hoe Carmiggelt in enkele zinnen een beeld schetst van een gezin, een café en een dronken bezoeker.
We weten precies wat hij vindt van de opvoedkundige kwaliteiten van de vader en van de Amsterdamse poging tot humor. Maar het mededogen ten aanzien van het jongetje is natuurlijk het mooist.
PS
En zo ontmoeten Carmiggelt en Kapitein Rob elkaar ook nog: