Ik plukte een verdord bloemetje uit de bak met Afrikaantjes en hield een bosje zaadjes tussen mijn vingers. Ze brachten herinneringen bij me boven aan het schooltuintje waarvan ik als kind een jaar de baas mocht zijn.
Het was een perceeltje van twee vierkante meter, de meneer van de schooltuintjes liet ieder van ons een schoffel of hark pakken waarmee we de grond gereed konden maken om er zaadjes in te stoppen.
Ik vond het fantastisch. Behalve Afrikaantjes kon ik na verloop van tijd ook sla en bieten mee naar huis nemen, die ik trots aan mijn moeder gaf. Ik voelde me een jager-verzamelaar die goed voor zijn stam zorgde.
Mijn lagere-schoolcarrière had een aanvang genomen op de Pieter Oosterleeschool, in de Orteliusstraat (Amsterdam Bos en Lommer), maar ik zat daar maar tot de vierde klas.
Mijn vader vond het goed voor mijn ontwikkeling als ik de rest van mijn schooltijd afmaakte op een school in Geuzeveld, de Timotheüsschool. Later heb ik bedacht dat hij zich misschien zorgen maakte om het feit dat mijn accent steeds Amsterdamser werd.
Voor mijn twee zussen golden kennelijk andere maatstaven, want die hebben de Pieter Oosterleeschool gewoon afgemaakt…
Ik was niet betrokken bij de beslissing, ik kan me ook niet herinneren dat mijn vader hem uitgelegd had. We fietsten samen enkele keren naar mijn nieuwe school om de weg te leren (het was best een eind) en op de eerste schooldag sloot ik me aan bij een rij kinderen die ongeveer van mijn leeftijd waren. Dat bleek de vijfde klas te zijn, ik moest bij de vierde zijn. Juffrouw Klein (zo heette de leerkracht van de vierde) kwam mij halen en zei dat het leuk geprobeerd was maar dat ik toch echt geen klas mocht overslaan.
Ik probeerde uit te leggen dat dit heus mijn bedoeling niet was geweest, maar daarin was ze niet geïnteresseerd.
In de eerste weken op mijn nieuwe school bleek ik het schrijven volledig verleerd te zijn. Mijn vingers verkrampten om de schacht van de kroontjespen en geen letter lukte.
(Tijdens een ouderavond vertrouwde juffrouw Klein mijn ouders toe dat ze het met betrekking tot mij maar niet te hoog in de bol moesten hebben. Mijn vader had laten vallen dat ik misschien wel onderwijzer wilde worden, maar dat konden ze beter vergeten).
Het is toch nog wel goed gekomen. In de vijfde en zesde klas had ik het best naar mijn zin.
Ik moest natuurlijk overblijven en mijn moeder maakte elke dag boterhammen voor me klaar. Op een dag confronteerde ze me ermee dat ze drie onaangebroken zakjes brood in mijn tas had aangetroffen. Ik vertelde dat ik geen zin had gehad de boterhammen op te eten omdat er altijd alleen maar theeworst op zat.
Het was niet bij me opgekomen mijn moeder om ander beleg te vragen, zij dacht dat ze mij er een groot plezier mee deed.
Ik moest ook een beugel, waar ik een gruwelijke hekel aan had. In die tijd leek een beugel een beetje op een krab met een doorzichtig pantser en zilveren pootjes. Het schild paste precies in je verhemelte en de pootjes kromden zich om je kiezen. Ik kon niet goed praten met dat ding in mijn mond en stopte hem elke dag als ik naar school moest in mijn zakdoek.
Op een dag zat iedereen stil te werken toen ik haastig mijn zakdoek tevoorschijn haalde om er een nies in op te vangen. Ik was vergeten wat erin zat en in de doodstille klas vloog de krab door de klas en kwam tot stilstand vlak vóór de voeten van de meester.
Meester Horneman was een ouderwetse meester, die goed vertellen kon. Hij wist dat ik van lezen hield en ik bracht de overblijftijd door met de boeken die hij voor me uitkoos. Het waren altijd spannende jongensboeken. Ik herinner me vooral “Aart de assistent van de Schout”.
Ik denk dat als ik op de Pieter Oosterleeschool was gebleven nooit een schooltuintje zou hebben gehad.
Ik liet er mijn beste vriend achter, die ook Martin heette en dat Amsterdamse accent ben ik nooit helemaal kwijtgeraakt.
Wat hebben we hiervan geleerd?
Ouders, denk goed na als je een beslissing neemt die volgens jou in het belang van het kind is.
Lezen is heerlijk.
En: Afrikaantjes zijn misschien wat ordinair, maar niet voor niks de lievelingsbloemen van alle Amsterdammers!
Kindjes 1
(Volgende keer een selectie uit de prachtige Nederlandse zegels met kinderen als onderwerp. Nederland heeft een reputatie op dat gebied!)
Weer een mooi verhaal Martin, vol met rijke herinneringen…
Jarenlang heb ik les gegeven op een Jenaplanschool in de Hilversumse Meent. Een school waar werk, kring, spel en viering de vier pedagogische peilers waren. Kinderen mochten zich ontwikkelen in heterogene groepen. Ikzelf begeleidde een groep 6/7/8 en ik probeerde er iedere dag een feestje van te maken. Het schooljaar werd in ieder geval altijd geopend met een mooi aangekleed lokaal. Ieder kind had zijn eigen blad van de verjaardagskalender gemaakt. De groepjes waren gevormd en de kringbanken waren weer netjes opgeknapt. Één keer heb ik mijn klas oranje willen kleuren. En wat is dan geschikter dan ons Afrikaantje (mag dat woord nog gebruikt worden trouwens). Na een uur luisteren naar spannende, ontroerende, grappige, saaie en te lange vakantieverhalen, zocht ieder zijn eigen tafelgroepje op. Er werd al heel snel geroken, gesnuft en gesnoten. De Afrikaantjes kwamen niet door de keuring heen. “Ze stinken Erik”. En ik heb dat ook snel moeten toegeven. Kortom, ik heb ze een dag laten staan. ’s Middags heb ik ze in mijn schooltuintje gezet. Die kon na een verwoestende zomervakantie wel wat kleur gebruiken.