Bijnamen

Heel lang geleden zat ik in militaire dienst. Ik droeg harer majesteit’s wapenrok, zoals mijn vader het noemde.

Ik sliep op een kamer met 7 anderen, die net als ik een iets hogere opleiding hadden dan BLO. Men noemde ons de intellectuelen, want er was eens een boek op onze kamer aangetroffen. Ons werk bestond uit het bedienen van de radar, hiervoor was inderdaad enige intelligentie vereist.

Op een andere kamer sliepen de tirailleurs. Deze jongens hadden weinig tot geen onderwijs genoten. Hun taak was een cordon rondom een langzaam rijdende tank te vormen. Zij moesten de klappen van de vijand opvangen, de tank was daar natuurlijk veel te kostbaar voor. De term kanonnenvlees lijkt voor hen uitgevonden.

Een van deze tirailleurs werd tomaat genoemd. Het was een grote, lompe jongen die door moeder natuur niet met een overdosis intelligentie begiftigd was. Hij kreeg net als alle andere huzaren elke maand zijn wedde, maar had de grootst mogelijke moeite hiervan rond te komen. Zijn geld was meestal na twee dagen al op, de rest van de maand moest hij sigaretten bietsen en probeerde hij geld te lenen bij anderen. Dat laatste lukte als snel niet meer, omdat hij je nooit terugbetaalde.

Hij ontleende zijn bijnaam niet aan een affiliatie met de Socialistische Partij, maar werd zo genoemd omdat hij altijd zo’n rood hoofd had.

Bijnamen zijn makkelijk als je moeite hebt met het onthouden van namen.

De meeste bijnamen zijn nogal voor de hand liggend en daarom ook een beetje saai. Iemand lange Jaap noemen omdat hij een bovengemiddelde lengte heeft getuigt niet echt van fantasie. Ook tomaat lag nogal voor de hand, maar klinkt wel beter dan aardbei of biet.

Het wordt al wat leuker als je iemand een bijnaam geeft die juist tegenovergesteld is aan het meest voor de hand liggende: iemand “shorty” noemen terwijl het een boom van een kerel is.

Het kan nog mooier. Ik las in een van de voortreffelijke stukjes die Guus Luijters schrijft voor het Parool (ze gaan altijd over mijn geboortestad Amsterdam) de volgende prachtige passage:

Marten Wijbenga laat mij en een lange kale man een foto zien, waarop zijn vader en dekknecht Kees de Boorder staan afgebeeld. “Hij werd Boerenkees genoemd,” zegt Marten. “Er waren drie dekknechten, een uit Friesland, een uit Drente en Kees. Kees kwam uit de Jordaan, vandaar, Boerenkees.”
“Zoals ik altijd ‘krullenkop’ heette,” zegt de kale man.

Het zijn mooie voorbeelden van sterke bijnamen, de eerste is het knapst omdat er een dubbele omkering in zit. Niet alleen is Kees duidelijk geen boer, hij is een geboren Jordanees, maar zijn bijnaam is des te grappiger omdat de anderen veel eerder voor deze bijnaam in aanmerking zouden komen. Zij zijn immers in Friesland en Drenthe geboren (en iedereen weet dat daar de boeren vandaan komen).

Het doet me denken aan een van mijn eigen acties op dit gebied.

Onze buurman van een paar huizen verderop was getrouwd met een Japanse. Toen ik eens iets over hem wilde vertellen aan mijn vrouw kon ik niet op zijn naam komen. Om duidelijk te maken over welke buurman ik het had zei ik: “Je weet wel, die Chinees”.

Hoewel de buurman helemaal geen Chinees is en zelfs niet in aanmerking voor die benaming kan komen vanwege de afkomst van zijn echtgenote begreep mijn vrouw toch onmiddellijk over wie ik het had. De kronkels van de menselijke geest!

De radar. Te moeilijk voor tomaat.

De tirailleurs. Helemaal achterin: tomaat.

 

De stukjes van Guus Luijters

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.