Oom Dick is mijn oom, hij woont op dit moment in een gezondheidscentrum vlakbij mijn huis. Ik zoek hem regelmatig op.
Morgen, 12 december, is hij jarig. Hij wordt 86.
1931. Boven: Tanny (mijn moeder), Barend, en Dick.
Onder: Bep en Johan
Als ik binnenkom is er consternatie: er staat een lange rij rolstoelen met een bejaarde erin en een begeleider erachter voor de lift. De lift komt niet!
Ik neem de trap naar de eerste verdieping en ontdek wat de oorzaak is van het probleem: op de drempel van de lift staat een grote, zware rolstoel waarin een bewegingsloze vrouw zit. De deur van de lift probeert regelmatig te sluiten, maar stuit dan op dit aanzienlijke obstakel. Ik vermoed dat de motor van de rolstoel het niet meer doet, maar kan geen bevestiging krijgen van de bezitster. Zij kijkt me emotieloos aan en antwoordt niet op mijn vragen.
Ik wil behulpzaam zijn, maar weet niet wat te doen. Het lijkt me niet beleefd zomaar aan de rolstoel te gaan sjorren, ik weet niet eens of die wel rollen wil. Ik durf ook niet aan het hendeltje te komen waarmee de stoel bestuurd moet worden. Dat bevindt zich naast de handen van de patiënt die bewegingsloos op het tableau van de rolstoel liggen. Het lijkt mij een inbreuk op haar privacy als ik hieraan zou komen.
Gelukkig komt er hulp: een medewerkster wringt zich achter de rolstoel in de lift en begint uit alle macht te duwen. De wielen draaien niet en het gevaarte schuift piepend enkele centimeters op. Ik zoek naar een plek waar ik de rolstoel beet kan pakken om te helpen, maar ben bang dat ik iets verkeerd doe. Straks sta ik met een afgebroken onderdeel in mijn handen waaraan helemaal niet getrokken had mogen worden…
Ik krijg het warm van de nietszeggende blik van de rolstoelgebruikster en het stille verwijt van de medewerkster. Zo’n grote vent die niet eens even helpt. Ik ben duidelijk niet op vertrouwd terrein.
Ik pak toch maar de armsteun vast en met vereende krachten sleuren we het gevaarte de lift uit. De deur kan zich sluiten en de lift daalt. We horen even later een gejuich uit vele bejaarde kelen opklinken als hij de begane grond bereikt heeft.
Ik maak me gauw uit de voeten en klop op de deur van mijn oom’s kamer.
Hij is vandaag wat minder goed dan andere keren. Hij maakt zijn zinnen niet af, verliest de draad van zijn betoog en lijkt me niet heel goed te begrijpen.
Hij vertelt dat het niet goed met hem gaat en dat hij volkomen geïsoleerd is. Hij is erg op hygiëne gesteld, maar voelt zich vies. Hij heeft het ’s nachts koud, omdat zijn bed nat geworden is. Het personeel is niet vriendelijk: als hij zegt dat hij niet liggend kan drinken (“scheef drinken”, hij doet het voor) krijgt hij geen koffie.
Mijn kennis van en ervaring met zorg is zeer beperkt. Ik bracht ooit drie nachten in een ziekenhuis door en was vooral blij dat ik weer weg mocht. Ik was zeer te spreken over de zorg die ik ontving, hoewel die zich tot het minimum beperkte: ik kon zelf naar de wc en douchen.
Ik kan niet goed bepalen of de kwaliteit van de zorg die men mijn oom biedt te kort schiet, ik heb te weinig vergelijkingsmateriaal.
Wat ik natuurlijk wel kan doen, is me in hem verplaatsen en bepalen hoe ik erover zou denken als het mijzelf betrof.
- Mijn oom stelt dat hij zich geïsoleerd voelt. Zijn kamer bevindt zich aan het eind van de gang, er komt zelden iemand langs. Hij beschikt ook niet over een telefoon. Als hij hulp nodig heeft moet hij op een knopje drukken dat aan een koord om zijn hals hangt en vervolgens lang wachten. De verzorgers sporen hem aan gezamenlijk met de andere bewoners te eten, maar dat wil hij niet: de meeste bewoners zijn dement, er valt geen gesprek met ze te voeren. Er zijn steeds andere begeleiders, er is weinig continuïteit. Ze zijn niet onvriendelijk, maar hebben geen tijd voor een praatje.
- Het is mij nu twee keer gebeurd dat ik mijn oom moest helpen na zijn toiletbezoek. Ik vind dat niet erg, maar kan me voorstellen dat dit voor mijn oom moeilijk is. Ik ben helemaal niet zo close met hem, en ik vind het vreemd dat de verzorgenden dit kennelijk van mij verwachtten: tot twee keer toe lieten ze mijn oom op het toilet achter en keken vervolgens niet meer naar hem om. Familie mag best een handje helpen, maar het gaat hier om nogal intieme zaken en men kon volgens mij ook niet weten dat ik familie ben. Ik had ook wel (bijvoorbeeld) een belastingadviseur kunnen zijn geweest.
Ik maakte voor mijzelf de volgende vergelijking: hij wordt geholpen door zijn neef. Als ik in dezelfde positie zou verkeren, zou mijn onderbroek dus worden opgetrokken door de zoon van mijn zus, weliswaar een heel aardige man, maar niet iemand met wie ik een dusdanige band heb dat we zo intiem met elkaar om zouden kunnen gaan.
Er zijn plannen dat hij naar huis kan gaan voor de feestdagen. Hij schudt zijn hoofd en zegt dat dit niet kan. Ik kom er niet achter of hij dit zegt om zijn vrouw te ontzien (die is zelf te zwak om hem te verzorgen) of omdat hij inmiddels gehospitaliseerd is. Het zal toch niet zo zijn niet zijn dat hij gehecht geraakt is aan zijn huidige omgeving…
Er is veel te doen over de zorg. Het personeel is overbelast, er is een overdaad aan controle (alles moet worden verantwoord en afgerekend) en er is minder geld beschikbaar.
Zolang je zelf gezond bent kan je je hoofd in het zand steken en je bezighouden met leukere dingen. Maar er komt een dag dat je eraan geloven moet.
Mijn schoonvader is honderd. Hij wordt voortreffelijk verzorgd en heeft het erg naar zijn zin in zijn bejaardenhuis.
Oom Dick heeft minder geluk gehad. Morgen vieren we zijn verjaardag. Ik heb aangeboden dit in mijn huis te doen, ik kan hem in zijn rolstoel binnen tien minuten naar mijn huis rijden. Hij reageerde hier afwisselend enthousiast en afwijzend op.
Ik hoop dat hij op mijn aanbod ingaat.
Wat een hilarisch verhaal over die vrouw in de lift. Ik kan me voorstellen dat je een beetje aan het stuntelen slaat omdat je nog nooit zo’n vervoermiddel hebt hoeven bedienen. Ik heb mijn ouders vandaag weer even bij elkaar gebracht en dat heeft veel van ‘die goeie ouwe tijd’ maar ook veel ongemakkelijks van de nieuwe situatie. Het lijkt wel of mijn vader nog slechter op zijn benen kan staan en hem ‘overhevelen’ is niet zonder de angst dat hij valt. Het gaat meer en meer over de meest elementaire menselijke behoeften en hij kan zich geen tien seconden concentreren op een ander. Geen idee hoe het verder moet!
Je berichten over de ‘Zorg’ gaan me erg aan het hart, Martin Gelukkig lijken er positieve ontwikkelingen te zijn…
http://nos.nl/artikel/2147203-kamerbrede-omarming-van-manifest-hugo-borst.html
Laten we hopen dat dit alles tot verbetering leidt. Ik wens een fijne verjaardag en het beste voor oom Dick!
Het wordt nog veel erger. Mijn moeder heeft haar heup gebroken en zit in Flevoburen te huilen. Mijn vader zit al twee dagen te wachten op penicilline voor zijn niet onderkende blaasontsteking, compleet delirisch, apathisch. Waar gaat dit heen?