Kronkel

Ik kreeg het boek Carmiggelt gedundrukt cadeau.

Boontjes tekst 2Het verscheen ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag (7 oktober 2013) en bevat honderd van zijn mooiste verhalen.

Het is een mooie uitgave, lang en smal met een leeslintje. Het papier is heel dun, de aanleiding voor deze bijzondere vormgeving is een gedicht van Carmiggelt.

 

 

Hierin liet hij een dichter die in de hemel vriendelijk ontvangen wordt, fantaseren:
Hij zag zich al gedundrukt door van Oorschot en mompelde: “Ga ik dan niet teloor, God?”

De verhalen zijn prachtig, ik geniet van het prachtige taalgebruik, de mooie omschrijvingen en de knappe observaties.
Het feit dat bijna alles zich in Amsterdam afspeelt is voor mij natuurlijk geen onbelangrijk gegeven.

Hij knikte en wierp een peinzende blik over de gracht, die zich steeds meer hulde in het aansluipend duister. Mooi was Amsterdam en zwaarmoedig.

Ik nam me voor zijn boeken te gaan verzamelen, het lijkt me een leuk project om in antiquariaten en bij boekenstalletjes af en toe een boek aan te treffen dat ik nog niet heb. De sport is natuurlijk de boeken alleen tweedehands te kopen. Ik lees dat Carmiggelt ruim 10.000 verhalen schreef, dus ik kan nog even voort..

cover KroeglopenIk zou graag alleen maar mooie uitgaven scoren, maar ik denk dat dit lastig wordt. Ik vind veel covers niet aantrekkelijk.
Er zou een mooie reeks uitgegeven moeten worden met zijn complete werken.

 

De verleiding is groot een aantal voorbeelden te geven van Carmiggelt’s prachtige taalgebruik, maar dat worden dan losse zinnetjes buiten de context. Ik kan beter twee complete verhalen opnemen, dat is een beter eerbetoon.

Ik herinner me dat Carmiggelt vroeger vaak aan het eind van de avond op de televisie een verhaal voorlas. Ik kan het inleidende muziekje nog altijd neuriën en kan me zijn gegroefde hoofd en melancholieke oogopslag nog heel helder voor de geest halen. Kijk nog maar eens. 

De inhoud van de verhalen is gedateerd. Er zijn dames en juffrouwen, de heren nemen beleefd hun gleufhoed af. Het gaat vaak over mannen die onder de plak zitten en mislukte huwelijken, veel speelt zich af in de kroeg. Het gaat bijna altijd om “gewone mensen”. Ze zijn vaak ongelukkig, maar ze dragen hun lot.
En Carmiggelt schrijft het op.

De oorlog is nog heel prominent aanwezig in veel van hun verhalen.
Twee mannen wachten op hun beurt in een postkantoor en wisselen ervaringen uit, niet helemaal op dezelfde golflengte. Het verhaal Boontjes staat in deze bundel, (ik kon de tekst niet downloaden van internet, dus deze scan moet volstaan). 

Boontjes tekst

Boontjes tekst 1

 

Rolschaatsen is een van mijn oude favorieten, het is van invloed geweest op mijn ideeën over onderwijs en ouderschap.

De hoofdonderwijzer keek uit zijn papieren op en zei: ‘O ja, meneer Van Driel – gaat u zitten, neemt u plaats, alstublieft. Ik moest u even laten wachten, maar eh… ik zit tot over mijn oren in ’t werk. Zo… Juist… Kijk eens hier, meneer Van Driel, ik heb u even laten kommen, want ik dacht in de laatste tijd telkens, ik moet meneer Van Driel tóch eens even laten kommen. Die Hans van u, meneer Van Driel, dat is een heel eigenaardige jongen…’

Hij leunde achterover en nam met een koket gebaar zijn bril af; de staalblauwe ogen keken te hard en te koel om het goedige blonde baardje helemaal wáár te maken. Ernstig vervolgde de geschoolde docentenstem: ‘Kijk eens, ik wil niet zeggen dat Hans achterbaks is. Dat woord wil ik niet gebruiken…’

Dat zou ik je niet raden óók, dacht de vader driftig. Maar hij zei: ‘Ach, Hans is een beetje stil, he…’

‘Ja, ja, stil, dat is het woord.’ (De bril ging weer op.) ‘Maar dan niet stil uit verlegenheid, meneer Van Driel. Eerder uit hoogmoed. En die hoogmoed, die past ‘m niet. Als ik dat jongmens door de gangen en door de lokaliteiten zie lopen, denk ik altijd: Jij hebt ’t een beetje te hoog in je bol vrind: En waren zijn prestaties in de lessen nu nog van dien aard, dat je zou kunnen zeggen: ’t jong is iets bijzonders, dan was ik de eerste om te zeggen: allá. Maar die prestaties zijn maar heel minnetjes, meneer Van Driel. Onze Hans is allerminst een hoogvlieger…’

Hij keek de vader aan met een glimlach, die niet vrij scheen van een soort leedvermaak.

Hij heeft de pest aan ‘m, dacht de man en zijn hart werd warm van redeloze liefde.

‘Ik zal u eens een voorbeeld geven van zijn merkwaardig “gedrag”,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘In de vierde geef ik op ’t moment geschiedenis. Bij alles wat ik hier al te verhapstukken heb, schijnt dat er nog bij te kunnen. Soit. Ik geef geschiedenis. En ik hou ervan om in zo’n les eens een grapje te maken. Dat ontspant even de aandacht, nietwaar? Dat lucht op. Dan schatert zo’n klas het uit. Ja, de hele klas, behalve Hans, meneer Van Driel. Behalve Hans. Ik heb dat heerschap laatst eens een keer naar voren gehaald en ik heb tegen hem gezegd: “Jongen, luister eens, kun jij lachen?” Toen zegt hij: “Ja meneer.” Toen zeg ik: “Waarom lach je dan nooit mee als ik eens een grapje vertel?” Toen zegt me die jongen: “Ik vind uw grapjes niet geestig, meneer.” Ja, begrijp me goed, meneer Van Driel, het laat mij siberisch, of die jongen mijn grapjes geestig vindt of niet. Misschien zijn ze wel niet geestig. Ik ben maar een doodgewone schoolmeester. Maar de mentaliteit, meneer Van Driel. Voor een jongen van tien. Die niks presteert. Ik kan u zijn voorlopige cijferlijst wel even voorlezen…’

Hij begon te rommelen in zijn papieren. De vader dacht: Het liefst zou ik hem nu op zijn gezicht timmeren. Maar dat kan niet. Daar zou Hans voor moeten opdraaien. Maar later… Als hij van school is…

‘He, ik geloof dat een van de collega’s het cijferboekje heeft op het moment,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘Maar geen nood, ik kan het u straks door de telefoon wel even voorlezen.’

‘Heel graag,’ sprak de vader. En hij dacht haatdragend: Als Hans van school is, kan ik die vent gewoon voor de poort opwachten. Kom nou maar op. Eerst eens flink aan die baard rukken. Wanneer komt Hans er eigenlijk af?

‘Hoe laat is u thuis?’

‘Over twee jaar’, zei de man.

‘Pardon?’

‘Over twee uur’, verbeterde hij snel.

Toen hij aan het eind van de middag de huiskamer binnentrad, vond hij de jongen, lezend op de bank. Hij ging ernaast zitten, legde zijn arm om zijn schouder en zei: ‘Zo Hans…’

‘Dag pap.’

Hij voelde het harde jongenslichaam terugwijken, al niet meer gediend van dit soort tedere aanrakingen. De man nam zijn arm weg en zei: ‘Zeg Hans, die rolschaatsen, die je zo graag hebben wou… Ik heb ze gekocht. Ze staan in de gang.’

Even later zag hij, uit het raam hangend, hoe de jongen er stralend mee over straat reed.

‘Ze zijn mieters, pap!’

De man knikte met een benarde glimlach.

‘Rotsik’, dacht hij.

Carmiggelt stierf in 1987. Hij verdient een 10.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Gelezen

1 reactie

  1. Carmiggelt was en is een van mijn grote favorieten. Hij overleed op 30 november 1987, precies op de dag dat ik ’s avonds voor de allereerste keer les gaf aan een groep anderstaligen, Marokkaanse mannen, in een buurthuis aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam. Ik was zo vol van zijn dood dat ik – tegen beter weten in – toch maar even informeerde… Maar nee: niemand van de Marokkaanse mannen had ooit van Carmiggelt gehoord.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *