Aangezien mijn zwemmaatje ergens in een warm land vertoeft zwem ik deze keer in mijn eentje. Een uur lang dus alleen maar baantjes trekken, dan gaat de tijd wel langzaam.
Ik ben natuurlijk niet de enige in het zwembad. Naast commissaris Bullebak, wiens belevenissen ik in januari 2017 al beschreef zijn er meer vaste klanten. Zo is er de pezige Amsterdammer, die elke week komt maar al na een half uur uit het water stapt. Hij heeft op alles een gevat weerwoord en wil graag dat je zijn leeftijd raadt. Hij maakt seksistische grapjes tegen de badjuffrouw, maar dat mag als je bejaard bent.
Ik fantaseer over de geschiedenis die een buitenlandse zwemmer met zich meedraagt. Ik heb hem een paar woorden horen zeggen, genoeg om te weten dat hij hier niet geboren is. Ik heb voor mezelf vastgesteld dat hij een vluchteling uit Syrië is, die gewend was vaak te zwemmen en deze gewoonte hier voortzet. Het is een lange, kalende man, wiens lichaam ontstellend behaard is. Voor zijn hoofd heeft hij geen shampoo nodig, voor de rest van zijn lijf wel. De signalen die binnenkomen op mijn empatische antenne vertellen me dat hij eenzaam is en graag contact zou maken met anderen. Ik hoop maar dat ik mij vergis en dat hij een dergelijke boodschap helemaal niet uitzendt, want ik heb nog geen woord met hem gewisseld en zou dus als Gutmensch hopeloos tekort schieten. Ik pas de techniek van de omkering toe en stel mezelf de vraag of ik in Damascus prijs zou stellen op aandacht van een dikke meneer in een slechtzittende zwembroek. Ik betwijfel het.
Achter elkaar laten twee oudere dames zich voorzichtig in het water zakken. De een heeft een neon-roze badpak aan, de bikini van de ander licht oranje op. Ik denk dat ze hier vandaag voor het eerst zijn, ik had hun oogverblindende zwemuitrusting nog nooit gezien.
De badjuf haalt een voor een de luxaflex zonweringen op. Die zijn neergelaten om de zwemmers van het voorgaande uur privacy te geven. Dat zijn merendeels islamitische vrouwen, die niet gemengd willen/mogen zwemmen en ook niet door mannen bekeken willen worden.
Als mijn zwemmaatje er was geweest zou hij zich hier weer vreselijk over opgewonden hebben. Hij vindt het absurd dat dergelijke maatregelen genomen worden. Hij beschouwt het als het zoveelste bewijs dat de Islam hier steeds meer vaste voet aan de grond krijgt.
Ik werp dan tegen dat het hier maar over een uur in de week gaat en dat het toch niet zoveel moeite is dit te regelen. De kans bestaat dat deze vrouwen anders helemaal niet zouden komen zwemmen en daarmee dus wellicht hoognodige gezonde lichaamsbeweging zouden missen. Dit maakt dit geen enkele indruk op hem.
Ik trek mijn baantjes en ontmoet regelmatig een gezellig keuvelend stel dames, waarvan de ene een pleister op haar neus heeft. Ik controleer iedere keer of die er nog wel zit, want ik gruwel bij het idee dat hij aan de oppervlakte zou drijven en dat ik er dan met mijn gezicht tegenaan zwem. Het doet me denken aan het Jan van Galenbad, waar ik als kind zwom. Je moest daar altijd door een laag badje waden voor je in het zwembad kon duiken. In dat voetenbad dreven altijd enkele broodkorsten en een paar pleisters, waar ik heel erg vies van was.
Als gewone zwemmer maak ik gebruik van het linkergedeelte van het bassin. Rechts zijn enkele banen gecreëerd, ze worden begrensd door lange touwen met kunststof drijvers. Hier zwemmen de serieuze atleten. Ze hebben allemaal een brilletje op en verplaatsen zich met ongelooflijke snelheid door het water, onvermoeibaar zwemmen ze baantje na baantje. Ik verbaas me erover dat ze nooit tegen de kant aan botsen, ze gaan immers zo hard en zitten de hele tijd met hun gezicht in het water. Ze voelen kennelijk wanneer ze er zijn en keren dan op vernuftige wijze om waarbij ze bijna geen tijd verliezen.
Een van de brilletjes zwemt in ons gedeelte, je kunt wel zien dat het hier om een aquatische veterane gaat. Wij worden verondersteld rondjes te zwemmen (dat heet carrousel), maar zij houdt zich hier niet aan. Ze zwemt consequent heen en weer, wij moeten elke keer uitwijken omdat er zich anders een botsing zou voordoen.
Eigenlijk zou iemand haat moeten vertellen dat zij zich aan de regels moet houden, maar niemand durft.
Ter variatie zwem ik af en toe op mijn rug. Dat gaat mij verbazend goed af, ik kan mij nog van vroeger herinneren dat ik er destijds een grote hekel aan had. Het moest van de badmeester, maar ik haalde meestal maar een halve baan. Dan moest ik me proestend omkeren omdat ik steeds water in mijn neus kreeg. Ik houd koers door naar het plafond te kijken, vroeger telde ik de tegels om te weten wanneer de kwelling was afgelopen. Nu laat ik dat na, waardoor ik weleens heel hard met mijn hoofd tegen de kant aan kom.
Ik beredeneer dat mijn drijfvermogen er sinds mijn kindertijd flink op vooruit gegaan is, omdat het vetpercentage ongetwijfeld iets gestegen is.
Als je niemand hebt om mee te praten gaan je gedachten met je op de loop. Archimedes komt langs, ik kan zijn wet foutloos citeren. Ik stel mezelf de vraag of mijn lichaam ook zou blijven drijven als ik verdronken was. Of zou ik op de bodem belanden? De Amerikaanse term voor een verdronken persoon is floater, dus ik denk het eerste.
Na drie kwartier vind ik het welletjes, ik ben weer erg trots op mezelf. Ik zwem in de richting van het trappetje en laat een dame voorgaan die er gelijk met mij is ingegaan. Zij heeft zwijgend en gedisciplineerd haar baantjes gezwommen en hield hierbij het hoofd opvallend hoog boven water. Het heeft erin geresulteerd dat haar kapsel nog helemaal droog is. Knap!
Ik voel me erg sportief als ik na het zwemmen onder de douche sta. Ik ben nog net geen Kromowidjojo, maar het scheelt niet veel.