Zijn leraren schapen?

Zijn leraren schapen?

Ooit had het beroep van leraar aanzien: je behoorde tot de notabelen en er werd met respect geluisterd naar je opvattingen.

Dat is inmiddels wel veranderd. Van alle kanten komt kritiek op het onderwijs, leerlingen en ouders voelen zich vrij de leraren als voetveeg te behandelen, de beloning blijft achter en op feestjes wordt meewarig gedaan als je kenbaar maakt onderwijzer te zijn.

Leraren laten dit alles gelaten over zich heen gaan en protesteren niet. Eén op de vijf heeft burnout-verschijnselen maar ze blijven zich met hart en ziel kwijten van hun ondankbare taak.
Andere beroepsbeoefenaars bijten van zich af en gaan de barricaden op. Met hen valt niet te sollen! Waarom accepteren leraren zoveel? Zijn het zulke mietjes?

Het antwoord is natuurlijk ingewikkeld.
1. Leraren zijn inderdaad vaak aardige mensen, die een soort roeping hebben dit werk uit te oefenen. Zij zullen nooit de leerling de dupe laten worden van hun acties. Maar er is meer.

2. Naar hun mening wordt nauwelijks geluisterd, want tegenwoordig heeft iedereen verstand van onderwijs. We zijn dus allemaal ervaringsdeskundigen. Dat wordt het best gedemonstreerd als je in gesprek raakt met iemand en vertelt dat je in het onderwijs werkt. Ze beginnen meteen over hun eigen ervaringen te vertellen. De volgorde wisselt, maar je kunt er steevast op rekenen dat je gesprekspartner trots vertelt dat hij er vroeger altijd uit gestuurd werd en erg slechte ervaring heeft met het onderwijs aan zijn kinderen (“Die juf kon totaal niet met kinderen omgaan”, “Die school hield volstrekt geen rekening met kinderen die een beetje anders zijn”). Maar ook komt altijd die ene legendarische leraar om de hoek kijken, meestal gaf hij geschiedenis: “Die kon zo prachtig vertellen, waren alle leraren maar zo!”

In een persoonlijk gesprek kan je proberen hier wat eigen ervaringen tegenover te stellen, minder verdediging heb je tegen de economen (Frank Kalshoven in de Volkskrant), sociologen (Paul Schnabel) en marktonderzoekers (Maurice de Hond) die flink veel publiciteit krijgen. Zij mogen voortdurend rondtoeteren dat het huidige onderwijs niets voorstelt en nodig veranderen moet.
Zij krijgen veel gelegenheid om precies te vertellen wat er allemaal anders moet terwijl ze nog nooit zelf les hebben gegeven aan kinderen.
Iedereen gelooft dat ze gelijk hebben, want iedereen weet dat het onderwijs hopeloos ouderwets is en dat er natuurlijk vernieuwd moet worden. Niemand realiseert zich dat dit al 25 jaar gezegd wordt en dat het onderwijs al de ene na de andere vernieuwing over zich heen heeft gekregen (kennelijk zonder noemenswaardig effect).

Het onderwijs wordt omgeven door een korst van betweters die met onvoorstelbare arrogantie pretenderen antwoord op alle vragen te hebben en nooit verantwoording hoeven af te leggen. Ik heb het hier over bestuurders (ministers en staatssecretarissen die nooit hun beleid zullen baseren op bestendiging, maar altijd op verandering), deskundigen die vooral veel theorie hebben bestudeerd en raadgevers (onderwijsadviesbureaus, consultants en coaches) die er vanzelfsprekend altijd voor pleiten dat alles voortdurend moet worden vernieuwd: dat is hun brood.

Onderwijsgevenden zijn hieraan overgeleverd, ze kunnen zich niet verdedigen want worden onmiddellijk in de reactionaire hoek weggezet als ze bedenkingen hebben (“bij ieder veranderingsproces zijn er mensen die de hakken in het zand zetten”). Aan remmers heeft niemand behoefte.

3. Dit brengt me op mijn derde punt: hoe moet je je als leraar opstellen te midden van al dit geweld? Misschien heb je niet veel vertrouwen in al dat vernieuwingsadvies, maar je merkt zelf ook wel dat veel dingen niet goed gaan en je wil sowieso niet altijd het etiket van “behoudend” opgeplakt krijgen. Je zou maar wat graag meegaan in een geweldige verbeteringsoperatie die je zicht geeft op een veel prettiger beroepsuitoefening. Dus zet je er nog maar een tandje bij en probeert zo goed mogelijk alle adviezen in praktijk te brengen. Die praktijk is echter weerbarstig. Je wil best accepteren dat jouw onderwijs beter kan, maar intussen word je elke dag geconfronteerd met grote klassen, leerlingen die ernstige gedragsproblemen vertonen en volstrekt onredelijke ouders. Maatschappelijke problemen manifesteren zich in jouw klaslokaal. Het is echter makkelijker te doen alsof het geen algemeen probleem is waar onze samenleving mee wordt geconfronteerd, maar dat het ligt aan de leraar die tekortschiet.

Je ervaart de oproep om alles te vernieuwen en de scholing die daarbij hoort als extra belasting die je werk nog zwaarder maakt. Je doet je uiterste best om ervoor te zorgen dat er vinkjes kunnen worden gezet op de lijstjes van leidinggevenden en inspecteurs die bij je in de klas komen kijken. Zij controleren of je wel genoeg wisselende werkvormen gebruikt, of je wel voldoende rekening houdt met de verschillen in je klas en of je time-on-task wel in orde is.

4. Mijn vierde punt houdt hiermee verband: er is een geweldig afrekencultuur ontstaan in het onderwijs. Bestuur en management oefenen steeds meer druk uit op hun personeel om beter te presteren en meer uren te maken. Er vindt steeds meer marktwerking plaats en ook de inspectie laat zich niet onbetuigd. Zij bepalen steeds meer hoe een les eruit moet zien en welke kunstjes de leraar moet vertonen. Ze hebben macht, want ze kunnen het predicaat “zwakke school” uitdelen.
Oudere leraren worden weggepest of ontslagen en nieuwe kunnen eindeloos wachten op een vaste aanstelling.
Dit is niet echt een klimaat waar een assertieve, kritische houding gedijt.

Ten slotte: leraren zijn moe. Er wordt ontzettend hard gewerkt en ze zijn blij als ze de vakantie halen. Het ontbreekt hen aan energie en tijd om zich te verweren tegen alles wat over hen uitgestort wordt.

Nee, de gemiddelde leraar is geen schaap, maar er komt wel een ander dier in beeld: de zondebok.

AH Gerhardschool

 

 

 

 

Meester Minnema op de AH Gerhardschool in Amsterdam ca. 1950

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.