Ik houd niet van voetbal. Er zijn leukere sporten (om aan deel te nemen en om naar te kijken), maar de voornaamste reden dat ik er een hekel aan heb is dat er zo verschrikkelijk veel over gekletst wordt.
Volwassen mannen kunnen dag in dag uit over voetbal praten, voor sommigen is het zelfs hun beroep!
Een andere reden is, dat ik er niet goed in ben.
Als klein jongetje voetbalden we op het pleintje achter ons huis. Lantaarnpalen waren de doelen en als je de bal speelde rolde hij mooi over de tegels in de richting die je voor ogen had. De afstand tussen de doelen was aanvaardbaar, als er een tegenstander voor de paal stond kon je proberen de paal hoger te raken, maar dat was moeilijker: hij liep taps toe.
Er waren soms problemen: de buren die in de huizen achter de doelen woonden waren er niet blij mee dat de bal vaak op hun balkon belandde.
En er liepen mensen over ons veld.
Ik herinner me dat ik eens een ietwat afgedwaalde pass gaf die ongelukkigerwijs precies op het achterhoofd van een passerende buurman terechtkwam. Hij had waarschijnlijk een kunstzinnig beroep, want hij had lang wit haar in een krans om zijn verder kale hoofd.
Ik heb nog steeds het beeld voor ogen van zijn hoofd, dat door de kracht van de inslag voorover sloeg, en van de haren die in een vertraagde beweging over zijn kale hoofd golfden.
Hij was zo boos over deze aanslag dat hij mij probeerde te grijpen, maar ik was jong en lenig en zorgde ervoor dat ik een dikke stenen paal tussen ons in hield.
Toen ik mijn zonden thuis opbiechtte moest ik van mijn vader mijn excuses gaan aanbieden. We gingen samen naar het huis van de getroffen buurman, zijn vrouw deed open. Tot mijn opluchting hoorde ik dat mijn slachtoffer het bed hield in een verduisterde slaapkamer en niet gestoord mocht worden.
Voor zover ik kan nagaan heeft hij geen blijvende schade overgehouden.
Op de middelbare school moesten we op een echt voetbalveld spelen, waar ik helemaal niets aan vond: je moest ontzettend veel moeite doen om in de buurt van het vijandelijke doel te geraken en als de aanval dan werd afgebroken moest je dat hele eind weer terug naar je eigen helft. De bal wilde helemaal niet mooi rollen, hij sprong vanwege de graspollen alle kanten op. We speelden met een leren bal, die al snel kletsnat was. Hij was daardoor veel zwaarder en leverde een gevaar op als je hem zou koppen. Ik vond mijn hersenen te delicaat om ze hieraan bloot te stellen.
Ik verloor mijn belangstelling voor voetbal en zat liever binnen met een goed boek.
Als mijn zwager, die een jaar of zes ouder is dan ik, bij mijn ouders op bezoek was wilde hij graag laten zien hoe goed hij in onze familie paste door met mij te gaan voetballen. Hij ging er vanzelfsprekend van uit dat ik dat fantastisch vond en ik deed of ik het leuk vond omdat ik erg tegen hem opzag. Het was niet de eerste of de laatste keer dat wij in onze familie zo graag de ander tegemoet willen komen dat wij een activiteit uren volhouden terwijl geen van beide partijen er eigenlijk zin in had.
Ik heb kans gezien mijn aversie tegen voetbal genetisch over te dragen op mijn zoons. Een van hen heeft nog even op een club gezeten, waardoor ik genoodzaakt was regelmatig langs de zijlijn te moeten vertoeven temidden van schreeuwende fanatieke ouders. Ik kreeg koude voeten en dacht aan alle dingen die ik liever zou doen. Hij ging er gelukkig snel weer vanaf.
En dan is er nu het vrouwenvoetbal. Ik zou een geweldige hypocriet zijn als ik zou zeggen dat ik hier wel graag naar mag kijken. Hoewel het leuker is om te kijken naar de wippende paardenstaarten van nog onbezoedelde meiden dan naar de getatoeëerde armen van over het paard getilde verwende wonderboys blijft het een stomme sport.
Als wij vroeger op schoolreis gingen zongen de jongens en de meiden om de beurt een prachtig lied en hielden dit met goedkeuring van de begeleiding uren vol.
De jongens zongen:
Hup de meiden zijn niks, hup de meiden zijn niks.
Ze weten geeneens wat voetballen is.
Ze hebben een keeper, dat is zo’n genieper.
De bal rolt erdoor en de keeper staat ervoor.
Dan waren de meiden aan de beurt. Zijn protesteerden er niet tegen dat het hele vrouwelijke geslacht werd gediskwalificeerd, maar counterden fantasierijk:
Hup de jongens zijn niks, hup de jongens zijn niks.
Ze weten niet eens wat afwassen is………